De tijd zelf, het eerst gepubliceerde werk uit Harry Mulisch’ nalatenschap, bevat een aantal elementen waarover meer te zeggen is. Er is natuurlijk in de eerste plaats de titel: enigszins merkwaardig, – ik heb altijd het gevoel gehad dat deze drie woorden een zelfcitaat zijn, al is dat natuurlijk onbewijsbaar. Mathijsen en Heumakers hebben in elk geval geen documenten gepubliceerd die daarop duiden.
Heumakers citeert overigens in zijn essay in de uitgave van De tijd zelf de uit Grondslagen van de mythologie van het schrijverschap:
[…] het schrijven wordt gerelateerd aan de Orpheus-mythe, die hetzelfde zou laten zien, namelijk
het wonderbaarlijke en onmogelijke, de overwinning op de dood, op de tijd zelf dus, zoals die ook met het geschrevene plaatsvindt.
Mijn titelverklaring van De tijd zelf is uitgebreider dan deze verwijzing, maar daarover in een andere notitie meer.
Hier volstaat het te constateren dat De tijd zelf waarschijnlijk gaat over het schrijven. Niet voor niets probeert hoofdpersoon Melchior Post al schrijvend zich te herinneren, uit welke droom hij wakker werd in de ochtend dat hij zijn televisiedebat over het heden miste. (Dit uitgangspunt ligt overigens naar mijn smaak iets te dicht bij dat van de novelle Tussen sterven en begraven.)
De Orpheus-mythe als metafoor van het schrijven
In Grondslagen van de mythologie van het schrijverschap interpreteert Mulisch de Orpheus-mythe. De tocht van Orpheus naar de onderwereld, het rijk van de dood, en zijn aanvankelijke succes om Eurydike eruit te bevrijden, vat Mulisch op als een metafoor van het schrijven. De schrijver waagt zich ook in de onderwereld, dat wil zeggen: het collectieve onderbewuste, waarvandaan hij een literair werk mee naar boven smokkelt.
Wat de schrijver uit die hermetische onderwereld haalt, dat zijn de vormen. De eigenlijke literaire creatie is altijd formeel, en zij vindt nooit in de tijdelijkheid van het denken of spreken plaats, uitsluitend in de ruimtelijke akt van het schrijven.
[…] In die zin is muziek verwant met die andere ontstegen creatie van de menselijke geest: de geometrische vormen, zoals het punt, de cirkel, de bol, de kubus, de octaëder, – niet de getekende figuren daarvan […], maar die zuivere vormen zelf.
Van deze afwezig-aanwezige orde zijn de literaire ‘vormen’, waarvan in these VIII sprake is. De hermetische onderwereld en de mathematisch-muzikale bovenwereld liggen dichter bij elkaar dan bij deze wereld hier. […]
Die rivier [de Lethe] steeds weer oversteken met Charons ferry, te weten komen wat ik weer vergeten zal, maar met op tafel ten slotte steeds weer een gesmokkeld geschrift als weer een nieuwe Eurydike, daar ligt de aandrift waarmee ik schrijf. […]
Samen met de zinsnede die Heumakers citeerde, hebben we het hier bij elkaar: de schrijver kan de tijd stil zetten, overwinnen door te schrijven en een literair werk is daar de vrucht van.
Dit is de betekenis van het feit dat Melchior Post gaat schrijven in De tijd zelf.
Bestaat het heden?
Melchior is in er De tijd zelf van overtuigd dat het heden niet kan bestaan, maar toch bestaat.
Mijn standpunt is, kort en goed, dat het verleden niet meer bestaat en de toekomst nog niet, zodat de overgang van die twee, het heden, geen uitgebreidheid kan hebben, noch in de richting van het verleden noch in die van de toekomst, en dus zelf ook niet bestaat. In de ogen van Sir Oscar [Embden; Posts beoogde mededebattant] ben ik dus gek. Maar net als hij leef ik niet in het verleden en niet in de toekomst, maar in het heden, – dat ontken ik natuurlijk niet. Alleen, ik beweer dat het onmogelijk is dat in het nuldimensionale punt van het ogenblik iets kan bestaan – en dat met het bestaan van de wereld in ruimte en tijd, onszelf incluis, het onmogelijke dus een feit is. […]
Deze enigszins pedante redenering sluit hij af met de overweging dat er dus een post-logische discipline
nodig is om het ondenkbare denkbaar te maken
, – een verwijzing naar Mulisch’ eigen post-logische
filosofie van de octaviteit uit De compositie van de wereld.
Maar in het korte bestek van De tijd zelf lijkt er toch iets te wringen tussen Post en de tijd, ook al heeft hij het heden op zo’n radicale manier doordacht. Hij heeft in zijn slaap zijn reiswekkertje omver geslagen, zodat het linksom kantelde. Toen het kwart over tien was, las hij de tijd af als zeven uur. Daardoor miste hij het tv-debdat met Oscar Embden.
Melchior Post over grenzen
In De toekomst van gisteren, een verslag van de mislukte poging om een gelijknamige roman te schrijven, schrijft Mulisch over een beschouwing voor eigen gebruik over het gebruik van het praesens (onvoltooid tegenwoordige tijd) en het imperfectum (de onvoltooid verleden tijd) in de literatuur en de verhouding tussen de vervoeging van een werkwoord en de tijd
.
Het hoofdstuk waarin dit gebeurt heet De markiezin ging om vijf uur uit
naar een opmerking van Valéry tegen Breton. Mulisch probeert te achterhalen wanneer iemand in een dagelijkse situatie deze zin zou gebruiken. Hij veronderstelt een huisknecht die de markiezin uit heeft zien gaan.
Op het moment dat de markiezin uitging, dacht de huisknecht niet:
De markiezin ging om vijf uur uit– ook niet:De markiezin gaat om vijf uur uit, – en zelfs niet:De markiezin gaat uit, het is vijf uur, – maar bij voorbeeld:Wat een geil wijf is het toch.
Als er iemand aan de deur belt en naar de markiezin vraagt, zegt hij evenmin: De markiezin ging om vijf uur uit
, maar zal de huisknecht het perfectum [de voltooid tegenwoordige tijd] gebruiken:
De markiezin is om vijf uur uitgegaan
.
Het praesens daarentegen wordt volgens Mulisch in feite nooit gebruikt om een feit in het heden vast te stellen. Zegt de huisknecht: De markiezin gaat om vijf uur uit
, dan bedoelt hij ofwel dat zij dat van plan is of zal doen (daarmee het praesens gebruiken in plaats van het futurum, de toekomende tijd); ofwel dat zij elke dag of desnoods elke vrijdag doet: het praesens wordt dan gebruikt om een gewoonte aan te duiden.
[…] In zijn eigenlijke gebruik wendt het praesens zich dus juist af van het nu, van het veranderlijke heden, van de tijdelijkheid, – het vereeuwigt. […]
De markiezin ging om vijf uur uit
zal de huisknecht alleen zeggen in het kader van een verhaal. Stel dat de markiezin vermoord in een bordeel is aangetroffen en de huisknecht wordt ondervraagd. Dan zal hij de zin in het imperfectum gebruiken.
[…] Maar met het imperfectum verrijst een voorstelling van het uitgaan zelf, als iets onvoltooids, dat om een vervolg vraagt:
… en zij moest even op de calèche wachten. Toen die arriveerde…[De detective] Maigret ziet het voor zich alsof hij erbij was – nee is. […] Want het imperfectum verwijst niet naar het verleden, maar actualiseert het vervoegde nu juist en roept het op in het heden van de hoortijd, of van de leestijd. Het in het imperfectum gezegde of geschrevene is zelf het plaatsvindende feit; wat het zegt, gebeurt; en wat er gebeurt roept onmiddellijk zijn vervolg, zijn verandering op, – kortom: het imperfectum is het instrument van de literatuur.De reden hiervan is, dat het imperfectum overbodig is voor de beschrijving van de werkelijkheid. Alles feiten kunnen meegedeeld worden in termen van praesens en perfectum. Iets gebeurt of is gebeurd: daartussen is geen overgang. Toch schijnt
ging uiteen tussenpositie in te nemen tussengaat uitenis uitgegaan. Maar aangezienuitgaanbij voltooiing onmiddellijk overgaat inuitgegaan zijn, blijft voor het imperfectumging uitniets anders over dan de status van de grens tussen praesens en perfectum, waarbij het zelf, als ‘grens’, geen uitbreiding in de tijd bezit. Zo opgevat is het imperfectum een ding waarvoor geen plaats is in de wereld. Toch is het er […]
De overeenkomst tussen wat Mulisch schrijft over de werkwoordstijden en wat Post schrijft over verleden, heden en toekomst, is volgens mij duidelijk, – tot aan de paradox dat het heden en het imperfectum niet kunnen bestaan maar toch bestaan. Beide zijn grenzen zonder uitgebreidheid.
Daar komt de eigenaardigheid bij dat het imperfectum in zijn verhalend gebruik een veranderende voorstelling oproept in het heden van de lezer of luisteraar, – dat heden dat volgens Melchior Post niet kan bestaan maar toch bestaat.
Het kan bijna niet anders, of Mulisch heeft deze relatie voor ogen gehad toen hij werkte aan De tijd zelf. Welke vorm van ‘heden’ had Post moeten ontdekken in de akt van het schrijven? Had hij misschien moeten ontdekken dat de verleden, heden en toekomst wel bestaan, namelijk in de literatuur?
De gebeurtenissen in een roman liggen helemaal vast, maar wie de roman leest is zich daar niet voortdurend van bewust. De lezer bevindt zich voortdurend in een veranderlijk heden, terwijl zowel verleden en toekomst er ook zijn: in de woorden die hij al wel of nog niet gelezen heeft. Het lijkt mij, dat we in deze richting moeten zoeken als we ons afvragen waarom Melchior Post gaat schrijven in De tijd zelf.
(Er zijn vanhier verschillende lijnen te trekken naar andere filosofische vragen die in het oeuvre een rol spelen, maar vooral naar het probleem van vrijheid, contingentie en zinloosheid. Ik zal hier nog een notitie aan wijden.)
Literatuur
- Harry Mulisch, De toekomst van gisteren, Amsterdam 1972
- Harry Mulisch, Grondslagen van de mythologie van het schrijverschap, Amsterdam 1987
- Harry Mulisch, De tijd zelf, Amsterdam 2011
